Door Yasmijn Jarram

Ben Cottrell maakt explosief ogende tekeningen, schilderijen, collages en sculpturen die op het eerste gezicht vrij helder en eenvoudig lijken, maar uiteenspatten in vormen en kleuren voor wie dichterbij komt. In zijn schilderijen, vaak groot van formaat, combineert Cottrell verschillende schildertechnieken. Nu eens zijn dikke verfklodders- en streken schijnbaar achteloos op het doek geveegd, dan weer zijn verfijnde, elegante lijnen met aandacht en precisie aangebracht. Deze sierlijke vormen aan de oppervlakte verlichten de monumentale uitstraling, die wordt veroorzaakt door de grootte en donkere kleuren van de werken.

Objecten en lichamen smelten samen in abstracte, soms gefragmenteerde landschappen. Cottrells maskerachtige hoofdrolspelers doen met hun lege, witte oogkassen denken aan spoken of buitenaardse wezens. Ze zijn ongrijpbaar: een te geconcentreerde blik doet ze als bij toverslag opgaan in de landschappen die hen omgeven. Deze verbinding tussen mens en natuur komt steeds terug, ze gaan als het ware een dialoog met elkaar aan. Hetzelfde geldt voor controle en toeval, verstand en instinct, hemel en hel. Uiteindelijk zijn horror, paranoia en psychose nooit ver weg. Daarmee zet Cottrell de toeschouwer aan het denken over zijn eigen irrationele, afschrikwekkende en ronduit onbedwingbare instincten, zowel in de maatschappij als in de natuur.

In Cottrells werk zijn tenslotte vele kunsthistorische stijlinvloeden te herleiden: van Willem de Koonings abstract expressionisme tot Picasso’s primitivisme, van Francis Bacons getormenteerde personages tot Caspar David Friedrichs romantische natuurgeweld. De wat verweerde, houten lijsten die de werken vaak sieren, geven hen een zweem van verval en onverschilligheid – alsof ze ergens op straat zijn gevonden.