Door Yasmijn Jarram

Rik Meijers maakt onheilspellende voorstellingen met ongangbare materialen. Zijn doeken, vaak groot van formaat, zijn beplakt met allerlei voorwerpen en materialen: papier, teer, kralen, kurk, flesdoppen, glas, veren, inkt, vogelzaad, was en bonen, bijeen gesmeerd door dikke lagen verf. De schilderijen ogen net zo rafelig, stuurs en onhandelbaar als de duistere randfiguren die Meijers hierop afbeeldt, afgewisseld door dieren of mythisch ogende wezens. Het reliëf zorgt voor een fysieke confrontatie met deze morsige zwervers, martelaren, goeroes, pin-ups, kwakzalvers en profeten. Dit is het terrein van de ongecontroleerde driften.

Toch zijn Meijers’ composities niet uitsluitend donker. Zijn wat onbeholpen, knullige schilderstijl en intuïtieve werkwijze geven de werken iets kinderlijks en primitiefs – wat wordt versterkt door de maskers die her en der opduiken. De doppen en flessenbodems waarmee de portretten zijn versierd, doen denken aan de ingelegde edelstenen en goudverf van aureolen op religieuze beeltenissen. Meijers besmeurt zijn personages weliswaar in letterlijke zin met pek en veren, maar plaatst ze uiteindelijk juist op een bij hen passend voetstuk. Meijers toont het abjecte van de menselijke natuur in al haar schoonheid.