14. Right: Nosferatu’s Mudras 1, 2 & 3 Ewoud van Rijn
(2020)

Inkt op acrylbasis op canvas None Foto: Aad Hoogendoorn

Ewoud Van Rijn

Midden in de groepstentoonstelling The Great Invocation (De Grote Aanroep) staat een vierkante constructie van steigerhouten panelen. Iedere kant heeft een eigen kleur en hangt vol met het werk van beeldend kunstenaar Ewoud van Rijn. Zijn prenten, tekeningen en schilderijen van de afgelopen 2,5 jaar komen hier in deze installatie samen. Boven al dit werk zweeft als het ware een mysterieuze figuur: Kurt Seligmann, een van de minder bekende surrealisten. Voor Van Rijn is hij een ‘artistieke voorouder’ – al een aantal jaren bestudeert hij het werk van Seligmann. Het is een artistieke obsessie; de inspiratiebron voor zijn almaar groeiende oeuvre.

Van Rijn combineert schilderen, tekenen en grafiek en maakt gebruik van reproductie, verdubbeling en spiegeling. Dit proces van herhaling is meditatief, een kritische kanttekening bij óf juist een weerspiegeling van het gebruik van mantra’s of mudra’s (symbolische houdingen) in de spirituele praktijk. Voor Van Rijn is er vaak sprake van een werkwijze van overtrekken, waarbij hij losse lichaamsdelen en details kiest en vervolgens samenvoegt tot Frankenstein-achtige wezens. Zo’n los onderdeel kan worden ontmanteld, en in zijn abstracte vorm worden herhaald tot een nieuw geheel – een verontrustende samenstelling van afgehakte lichaamsdelen.

In de reeks Nosferatu’s Mudra wordt deze werkwijze gebruikt tegen een achtergrond van aardetinten – van rode klei tot oranje terracotta. Lange, dunne vingers reiken naar buiten in spinachtige vormen, een verstrengeling van klauwen die ons dreigen te grijpen, krabben en prikken. Elke ‘poot’ van dit insektachtige wezen is een gemuteerde versie van steeds dezelfde hand. De knokige vinger en de klauwende nagel roepen intuïtief het gevoel van lichaamshorror op. Vervormde vingers wurmen zich door elkaar heen in een kluwen, ze lijken zich heel bewust van hun eigen monsterlijkheid. Hun postuur wordt een soort mudra, tot in alle eeuwigheid bevroren in een sinistere yogahouding.

Even verderop, in de reeks Heritage of the Damned zijn de gemuteerde wezens gemengde beestachtigen. Vloeiende vormen in Indiase inkt en waterverf worden de lineaire weergaven van groteske wezens, zoals bijvoorbeeld het hoofd van een cycloop met een palingachtige tong. Een groteske vrouw ontspringt uit het totempaalachtige hoofd. Met borsten en ogen op uitstekende ledematen en een enkel oor op het voorhoofd. Ook dit werk is weergegeven in aardetinten en deze wezens zijn zo uit nachtmerries tevoorschijn gekomen, uit de modder van de onderwereld. Deze compositie is losjes gebaseerd op gnostische iconografie: via zijn onderzoek naar teksten van een Victoriaanse wetenschapper uit Seligmann’s bibliotheek stuitte Van Rijn op een gnostische zegel met drie gezichten.

De surrealisten hadden uiteraard een grote belangstelling voor het onderbewustzijn, voor het psychische automatisme (in tekenen en schrijven), voor de poëzie van kansen en voor het plezier van samengestelde lichamen. De werkwijze en de technieken van Van Rijn zijn gebaseerd op het werk van surrealisten, maar het gaat veel verder dan dit. Van Rijn borduurt voort op de traditie van het mystieke en het occulte van het vroege surrealisme. Later, tijdens de hoogtijdagen van het surrealisme, kreeg dat geen aandacht meer. Het is precies deze bizarre, meer occulte, mystieke tak van het surrealisme die geworteld is in het 19e-eeuwse spiritualisme dat Van Rijn weer oproept met zijn werk. En precies daar komen we dan weer op Kurt Seligmann uit.
De macabere, carnavalsachtige schilderijen en etsen van Seligmann zijn enorm beïnvloed door zijn fascinatie voor toverkracht, het occulte, de alchemie en heidendom. Hij schreef niet alleen een standaardwerk over het occultisme (‘The Mirror of Magic’, 1948, nog steeds in druk), maar hij verzamelde ook een collectie van zeldzame boeken en verhandelingen. Voor Seligmann was het een strategie om weer contact te hebben met mythologie en esoterie om de wereld opnieuw te kunnen betoveren – een wereld die steeds minder spiritueel werd. Dat Van Rijn tijdens zijn onderzoek op de kunstwerken van Seligmann stuitte, legt een link naar de dag van vandaag met alle uitdagingen waar we voor staan: een overdosis aan technologie, politieke instabiliteit, een strijd tussen ideologieën. Een link tussen het heden en de gefragmenteerde wereld van Seligmann en de surrealisten die in de woelige periode voor en na de Tweede Wereldoorlog werkten. Dit roept de vraag op: kunnen kunst, spiritualisme en het occulte ons wederom de weg wijzen? Om zo weer in contact te komen met de grotere werkelijkheid – weg van de vele afleidingen die veroorzaakt worden door technologie, media en het eindeloze consumentisme?

Misschien wel de meest expliciete verwijzing naar Seligmann is de reeks ‘The Maldoror Militants’. In dit werk wurmen darmachtige vormen zich naar boven – deze zachte, gemarginaliseerde vormen kunnen ruggengraten zijn of vetzakken van mens of dier. En toch doet deze compositie ons denken aan heldhaftige motieven. Als je je ogen een beetje dichtknijpt, zie je een man te paard omringt door de cavalerie en een enkele staf die uit de grond naar boven steekt. De vlezige, abstracte maar antropomorfische vormen strijden om de overwinning tegen de achtergrond van het palet van aardetinten. Ze zijn gemaakt met acht lagen etstechniek en het schilderachtige gebruik van inkt geeft ze iets heel natuurlijks. Van Rijn werd voor dit werk geïnspireerd door een illustratie van Seligmann die hij vond in de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen in Breton’s editie van ‘Les Chants de Maldoror’ uit 1938. Maldoror is een wandelende zombie die er in het werk van Van Rijn nog gruwelijker en spookachtiger uitziet dan in het esoterische bronmateriaal.

Naast zijn belangstelling voor esoterie en spiritualiteit is het werk van Van Rijn ook doorspekt met humor en verwijzingen naar de alledaagse werkelijkheid. Stripboeken, science fiction, fantasy en B-films dringen zijn werk binnen samen met uitgebreid kunsthistorische onderzoek en mythologie. Zijn onderzoek naar het werk van Seligmann wordt zo een dialoog met zijn artistieke voorouder – hij laat de energie van zijn lang geleden overleden vaderfiguur de vrije loop en komt tot de kern en de essentie ervan. Het werk van Van Rijn is tegendraads – door het lichamelijke en aardachtige en het feit dat het is doordrongen van onderbewust ongemak. Van Rijn benut de krachten uit andere werelden door te graven, te vervormen, te herhalen en te herschikken met de nog niet eerder aangeboorde energiereserves uit een lang vervlogen verleden.

Oorspronkelijke Engelse tekst: Rosa Abbott
Nederlandse vertaling: Christy de Back

Lees meer over