TentoonstellingHeavy Metal Parking Lot

Pádraic E. Moore

Here in my car
Where the image breaks down
Will you visit me please
If I open my door
In cars?

Here in my car
I know I've started to think
About leaving tonight
Although nothing seems right
In cars

Gary Numan, Cars, 1979

Heavy Metal Parking Lot is een intergenerationele groepstentoonstelling over de estetische en conceptuele rol van de auto in de hedendaagse kunst. Refererend aan de oorspronkelijke functie van het gebouw waar de tentoonstellingsruimte Garage Rotterdam is gevestigd – een Volkswagen Garage uit de jaren ’40 van de vorige eeuw – wordt de ruimte nu getransformeerd tot een kruising tussen een parkeerterrein en een autokerkhof.

Een aantal kunstwerken zijn ‘aangepaste readymades’ en benadrukken de sculpturele eigenschappen en symbolische waarde van auto-onderdelen. In andere werken worden menselijke eigenschappen toegekend aan de auto om zo emoties als mislukking, verlangen en kwetsbaarheid te onderzoeken. De tentoonstelling bevat tevens meerdere verwijzingen naar Pop Art. Ook komen de denkbeelden rond massaproductie aan bod, de commodificatie van beelden en objecten en het visuele vocabulaire van autoreclames in de ‘hoge’ kunst. Van oudsher wordt de auto in de popcultuur altijd gezien als een symbool van mannelijkheid. Een aantal werken in deze tentoonstelling weerleggen echter dit idee van de auto als fallisch symbool, ofwel door dit beeld te ontkrachten, ofwel door de auto te presenteren als een symbool voor vrouwelijke sexualiteit.

Deze tentoonstelling is tot stand gekomen op basis van een aantal films, maar ook kunsthistorische en literaire werken uit de vorige eeuw. Dit zijn voornamelijk werken waarbij de fysieke aspecten van auto’s en de handeling van het rijden vervlochten worden met menselijke lusten en verlangens. Er zijn talloze voorbeelden uit de 20ste-eeuw waarin de auto symbool staat voor persoonlijke vrijheid en individualitiet. Met een auto kan je immers op avontuur – wegvluchten uit de alledaagse sleur. Toch ontstaan er ook nieuwe betekenissen voor en door de auto en het rijden. Dit zijn potentiële plekken van esthetische en psychologische betekenis. Op kunsthistorisch gebied is er het voorbeeld van proto-Minimalist Tony Smith uit 1955. Zijn ervaring toen hij een keer ’s nachts langs een onverlichte snelweg reed die nog in aanbouw was, was van grote waarde. Hij omschrijft die gebeurtenis als een openbaring, en een belangrijk moment van nieuwe inzichten. Kunsthistorica Phyliss Tuchman merkt op dat dit een van de meest herhaalde anecdotes is in studieboeken over hedendaagse kunst. Maar het is een gebeurtenis die zo uit een roman van Joan Didion zou kunnen komen, en niet zozeer een katalysator is voor de ontwikkeling van het Minimalisme. Smith zelf beschrijft de gebeurtenis als volgt: "Het was een donkere nacht en er was geen verlichting, er waren geen wegmarkeringen, geen vangrails, geen strepen op de weg. Er was alleen het donkere asfalt dat door het vlakke landschap voortbewoog met de heuvels in de verte. Afgewisseld met stapels materiaal, torens, rookpluimen en gekleurde lichten. Deze nachtelijke rit was een openbaring voor me. Een veelzeggende ervaring. Zowel de weg als een groot deel van het landschap waren kunstmatig, maar toch kon je het geen kunstwerk noemen. Aan de andere kant deed het mij iets met mij. Het raakte me op een manier waarop beeldende kunst dat nog nooit had gedaan. Eerst wist ik niet precies wat het was, maar het effect was zo enorm bevrijdend. Ik kwam los van al mijn denkbeelden over kunst. Er bleek een werkelijheid te bestaan die nog niet in de beeldende kunst tot uitdrukking was gekomen.”*

J.G. Ballard is waarschijnlijk het meest bekend om zijn roman ‘Crash’ uit 1973. Daarin beschrijft hij de auto op erotische wijze en een botsende auto als sleutel tot het creëren van subjectievere vormen van seksualiteit. Maar Ballards gehele oeuvre bevat verwijzingen naar de infrastructuur en architectuur voor de auto: van betonnen viaducten tot lege middenbermen. Parkeergarages en de ruimtes onder snelwegen zijn vaak plekken voor illegaal gedrag of grensoverschrijdende subculturen. Dit onderwerp komt aan bod in de documentaire ‘Heavy Metal Parking Lot’ van John Heyn en Jeff Krulik uit 1986 waar deze tentoonstelling naar vernoemd is. Deze film gaat over een jonge groep fans van heavy metal muziek die bij elkaar gekomen zijn voor een ‘tailgate party’ – een feest in en rondom de achterklep van auto’s – op een parkeerterrein in de buurt van een concert van Judas Priest in een buitenwijk van Maryland. Het parkeerterrein is een heterotope zone waar een zeer diverse groep ontevreden en rebelse jongeren een tijdelijke verbondenheid met elkaar ervaren in hun gezamenlijke vervreemding.

Nog een belangrijke publicatie die een rol speelde bij de totstandkoming van deze tentoonstelling is het boek ‘Automotive Prosthetic’ van Charissa uit 2014. In dit boek beschouwt Terranova de auto als “rhetorical device, functioning as a mode of representation, framing device, means of debasement, and conduit for the generalised explosion of media beyond the conventional fulcrum of painting and sculpture”. De kern van het boek van Terranova is de gedachte dat de auto in de 21ste-eeuw een natuurlijk verlengstuk van het menselijk lichaam is geworden. De grenzen tussen de auto en het menselijk lichaam zijn aan het vervagen. De relatie tussen mens en machine verandert. Door de opkomst van zelfrijdende technologie en door de klimaatcrisis gaan we de auto anders gebruiken en zijn we ook anders over de auto gaan denken. We zien een nieuwe dynamiek onstaan in de relatie tussen mens en machine: de auto wordt een verlengstuk van het menselijk lichaam. Vaak autonoom handelend, zelf beslissend waar en hoe hard er gereden wordt. Gezien deze ontwikkelingen rijst de vraag: Zal de auto nog altijd een symbool blijven van kracht, verlangen en escapisme?

-Pádraic E. Moore, 2020

*“Talking with Tony Smith,” interview with Samuel J. Wagstaff, Jr., Artforum, December, 1966.