Door Yasmijn Jarram

Tot circa 1980 experimenteerde Jan Kervezee bijna dagelijks met geestverruimende middelen. Hij wilde de beelden uit zijn roes zo direct en exact mogelijk vertalen naar het doek. Andere keren begon hij simpelweg te tekenen en liet hij het beeld zichzelf ontwikkelen, een procedure die hij zelf vergelijkt met de gedachteloze krabbels tijdens het telefoneren. Door zijn geestelijke afwezigheid was Kervezee vaak verrast over het geproduceerde werk, alsof het afkomstig was van verre voorouders of van een andere planeet.

Tot 1980 maakte Kervezee de ene keer min of meer typerend outsiderwerk, de volgende keer landschappen met grote perspectivische en atmosferische diepte, aangevuld met enkele mensfiguren en occulte symbolen. Na 1980 kenmerkt het werk zich door wat hij zelf ‘rust’ noemt: atmosferische landschappen zonder teken van leven, waarin vooral kleur de sfeer bepaalt.