Door Nathanja van Dijk

Marinus Boezem is, samen met Jan Dibbets en Ger van Elk, een van de Nederlandse vaders van de conceptuele kunst in de jaren zestig. In die periode maakt de kunst zich los van het object en betreedt zij een immateriële wereld. Het idee wordt belangrijker dan de materiële vorm waarin het verschijnt. Boezem wil breken met vastgeroeste, klassieke opvattingen over sculptuur, in een poging het onzichtbare – vaak slecht tijdelijk – zichtbaar te maken. Ongrijpbare fenomenen als het weer, lucht, licht, geluid en beweging vormen de ingrediënten voor zijn werk. Het universum, de onbedwingbare hemel, is zijn werkterrein.